Boermarke
BoermarkeDe Boermarken van Drenthe en die van Noord-Sleen in het bijzonder.
Het fenomeen Boermarke is al zeer oud en wordt voor het eerst genoemd in de dertiende eeuw en is ontstaan toen de Germanen een vaste vestigingsplaats zochten.
Een stam nam toen een stuk grond in bezit en beschouwde dat als gezamenlijk eigendom en kreeg de naam Marke wat oorspronkelijk grens betekende. In onderling overleg tussen de boeren uit de verschillende nederzettingen werden de grenzen vastgelegd en vanaf toen min of meer gerespecteerd. De erven rond de boerderijen en de akkers op de essen waren particulier bezit en deze eigenaren waren gezamenlijk de eigenaren van de Marke. Ze hadden een aandeel of ook wel een waardeel genoemd. De meiers (de pachtboeren), en de keuters (de kleine boeren en tevens landarbeider) behoorden niet tot de markegenoten. Aan de hand van het aantal waardelen dat men bezat mocht men bomen kappen, plaggen steken en vee laten weiden op de markegronden.
In het landrecht van 1412 bleven de Drentse boeren het recht behouden om markezaken te behandelen en verordeningen te maken over de omheining van de essen en over andere zaken die over landbouw, veeteelt en bosbouw gingen. Het kan dus als een van de oudste publiekrechtelijke organen van dit land worden beschouwd.
In de Franse tijd bleef er van de zeggenschap van de Boermarken niet echt veel meer over. De taken van de Marke werden overgenomen door de gemeenten.
Ook de rechten van de eigenaren verwaterden langzaam en in de loop van de jaren kregen alle boeren evenveel zeggenschap in de Marke. Dit gold ook voor de Boermarke van Noord-Sleen die zich rond de eeuwwisseling nog uitstrekte van de gronden rond Noord-Sleen tot in de Kiel.
Echter het rijk bepaalde rond 1900, dat de zandverstuivingen moesten worden ingeplant met bossen. Het grootste deel van de Noord-Slener Marke, het hele huidige Staatsbosgebied het Sleenerzand, werd voor 3 gulden aan de gemeente Sleen verkocht. Later verkocht de gemeente het aan Staatsbosbeheer, die het inplantte.
Wat over bleef was een aantal zandwegen en wat gezamenlijke gronden, waar de korenmijten op werden geplaatst die later door de coöperatieve dorsvereniging werden gedorst. De wegen werden gezamenlijk onderhouden en dit werd aangekondigd door de boerhoorn waarmee de volmachten luid roepend door het dorp gingen, om de boodschap om te roepen.
De boerhoorn werd ook gebruikt bij brand of bij de boervergaderingen. De kosten die dit alles met zich meebracht, werden voor een groot deel opgebracht door de jachtrechten. De jagers betaalden huur voor het jachtveld wat het gehele gebied rond het dorp bestreek. Dus alle boeren stonden het jachtrecht af aan de Boermarke die het in Noord-Sleen aan inwonende jagers verhuurde.
Ook werden en worden voor deze gelden landbouwmachines aangeschaft, die voor de individuele boer niet economisch rendabel gemaakt kunnen worden en die voor een gering bedrag kunnen worden gehuurd.
Het was altijd een traditie dat een keer per jaar een klopjacht werd gehouden en daar konden alle boeren aan meedoen. Dit waren vaak mooie dagen die aan het eind afgesloten werden met snert en een of meer borrels en waar de jagersverhalen als de tijd vorderde steeds fantastischer werden.
In 1991 werd een vereniging opgericht die de belangen van alle Boermarken in Drenthe behartigt, Vereniging Drentse Boermarken. Deze vereniging vergadert iedere laatste donderdag van november in Rolde, op deze vergadering komen de activiteiten van de Boermarken aan de orde, die uiteenlopen van natuurbeheer, verhuur van jachtveld en onderhandelingen met derden, zoals Staatsbosbeheer en milieuorganisaties.
Het is de enige organisatie waar geloof of denkrichting nooit hebben meegeteld; het enige wat telde was dat je boer was en dat bepaalde het lidmaatschap.
Een oude organisatie met nog steeds een rol in de samenleving.